Marieke Quaak
Als in een letselschadezaak door een verzekeraar uiteindelijk een smartengeldvergoeding wordt betaald, moet de ontvanger die daarnaast van een bijstandsuitkering leeft, in overleg met de gemeente. Het is dan immers de vraag wat het slachtoffer van die vergoeding mag houden om zijn bijstandsuitkering niet te verspelen. De uitkomst is vaak zuur. Maar er is goed nieuws.
Smartengeld versus bijstand
De bijstandsverlenende gemeente moet in het kader van de Participatiewet de zogenaamde ‘middelentoets’ aanleggen. Dan is de redenering: mensen kunnen slechts terugvallen op een bijstandsuitkering als zij zelf niet over voldoende middelen beschikken om te kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. De middelentoets bepaalt op die manier de toegang tot de bijstand. Heeft iemand dus voldoende vermogen dan is er geen noodzaak tot het verlenen van bijstand.
In de zaak die in april van dit jaar uiteindelijk door de Centrale Raad van Beroep werd beoordeeld, had het slachtoffer € 45.000,- aan smartengeld ontvangen. Het was dus de vraag in hoeverre dit tot de middelen van de bijstandsgerechtigde moest worden gerekend.
De betreffende gemeente -die zich bij deze rechter moest verantwoorden- had gezegd: we laten een derde vrij en de overige € 30.000,- rekenen we tot het vermogen van de betrokkene. Dat betekende dat de bijstandsgerechtigde twee derde moest verrekenen met zijn uitkering.
Goed nieuws van de Centrale Raad van Beroep
De Centrale Raad van Beroep zei over deze vrij gebruikelijke handelwijze op 25 april jl. kort samengevat twee belangrijk dingen:
Allereerst: gemeente, u moet naar alle omstandigheden van het geval kijken. Onder meer -maar niet uitsluitend- naar de hoogte van de vergoeding, de aard en de bijzonder bestemming van de vergoeding. Het is onvoldoende naar een -arbitraire- standaard verdelingsregel te verwijzen die u voor iedere zaak wil hanteren. Voortaan maatwerk dus.
Maar het meest vernieuwende van de uitspraak is het tweede: de smartengeldvergoeding is in beginsel bedoeld voor het resterende deel van het leven van de betrokkene. En die zou je dus moeten uitsmeren over de resterende verwachte levensjaren van het slachtoffer. Tot de statistische eindleeftijd. Het uit die berekening voortvloeiende bedrag per jaar is voortaan bepalend voor de vraag of het uitzonderen van de ontvangen smartengeldvergoeding al dan niet verantwoord is.
In het onderhavige geval kwam de berekening uit op een smartengeldvergoeding van € 125,- per maand. Dat vindt deze rechter niet een zodanig bedrag ‘dat het geheel vrijlaten daarvan uit het oogpunt van bijstandverlening onverantwoord is’. Kortom, dat laat je als gemeente dus vrij.
Conclusie
Goed nieuws voor de meeste zaken waarin een smartengeldvergoeding dreigt te worden verrekend; in de meeste gevallen zal dat dus niet redelijk zijn. Tenzij de smartengelduitkering zeer hoog en de levensverwachting erg laag is. Maar zelfs dan moet de gemeente een maatwerkoplossing bieden.
Deel dit artikel:
Marieke Quaak
Letselschadeadvocaat